Hof Amsterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar een dwangsom aan X heeft verbeurd. De Rechtbank Amsterdam heeft ten onrechte niet beslist op het verzoek van X om vast te stellen dat de heffingsambtenaar een dwangsom wegens niet-tijdig doen van de uitspraak op bezwaar heeft verbeurd.

X maakt op 3 juni 2020 tijdig bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Op 6 januari 2021 stelt X de heffingsambtenaar in gebreke wegens het uitblijven van beslissing op zijn bezwaar. Met dagtekening 3 maart 2021 doet de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar neemt – ook na rappel – geen dwangsombeschikking. De Rechtbank Amsterdam beslist ook niet op het verzoek van X.

Hof Amsterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar een dwangsom aan belanghebbende heeft verbeurd. De Rechtbank Amsterdam heeft ten onrechte niet beslist op het verzoek van X om vast te stellen dat de heffingsambtenaar een dwangsom wegens niet-tijdig doen van de uitspraak op bezwaar heeft verbeurd. Omdat het bezwaarschrift op 3 juni 2020 is ontvangen, had de heffingsambtenaar uiterlijk op 31 december 2020 uitspraak moeten doen. Nu de heffingsambtenaar dit niet heeft gedaan en evenmin na de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar heeft gedaan, heeft hij een dwangsom verbeurd voor het wettelijk maximum van 42 dagen, oftewel voor een bedrag van € 1442. X' hoger beroep is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Instantie: Hof Amsterdam

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 8 april

Informatiesoort: VN Vandaag

254

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen