Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een WOZ-beschikking. In een brief van 1 of 11 februari 2016 schrijft hij het volgende: "Er is door mij op 8 juni 2015 een bezwaarschrift ingediend tegen de hoge waarde van mijn woning (…) Dit bezwaar had door u in hetzelfde jaar van indiening afgehandeld moeten zijn, dus uiterlijk 31 december 2015. Dit is niet gebeurd, hierdoor bent u ernstig in gebreke gebleven. Ik ga er dan ook van uit dat u mijn voorstel om de waarde van mijn woning te verlagen naar € 400.000 zult overnemen. Een gecorrigeerde aanslag van alle hieraan gerelateerde aanslagen over het jaar 2015 zie ik met belangstelling tegemoet." Rechtbank Overijssel beschouwt deze brief niet als een ingebrekestelling, zodat de heffingsambtenaar geen dwangsombesluit hoefde te nemen en evenmin een dwangsom heeft verbeurd.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de brief van X wel degelijk aangemerkt moet worden als een ingebrekestelling. Volgens de heffingsambtenaar is niet voldaan aan de voorwaarde dat X erop aandringt dat alsnog een beslissing wordt genomen, maar het hof deelt die opvatting niet. Het hof wijst erop dat X schrijft dat hij ervan uitgaat dat de WOZ-waarde zal worden verlaagd en dat hij de gecorrigeerde aanslagen met belangstelling tegemoet zal zien. Hieruit moet worden afgeleid dat X in afwachting was van de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar. Het hof stelt de dwangsom vast op € 1260, uitgaande dat de brief gedateerd is op 1 februari 2016.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 7 februari