In 2008 verzoekt X de verzekeringsmaatschappij zijn vrijkomende lijfrentekapitaal over te maken aan de pensioen-bv. Vlak voor de expiratie vraagt X de inspecteur of er bezwaren zijn tegen deze overdracht. Op 26 november 2008 ontvangt X een schriftelijke reactie. Hij merkt de overdracht aan als afkoop. De verzekeringsmaatschappij heeft het lijfrentegeld dan al overgedragen aan de pensioen-bv. De pensioen-bv heeft hiervoor effecten gekocht. De inspecteur berekent over 2008 negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. In geschil is of de inspecteur hierop een bedrag van € 20.150 in mindering moet brengen.
Hof Den Haag (MK I, 22 februari 2017, BK-16/00442, V-N 2017/24.1.2) oordeelt dat de inspecteur tot het juiste bedrag negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen berekent. Het bedrag van € 20.150 is het verschil tussen het door de pensioen-bv ontvangen bedrag van € 86.856 en de waarde van de effecten op 26 november 2008, de dag waarop X de reactie van de inspecteur ontvangt. De inspecteur hoeft het ontvangen bedrag niet te verminderen vanwege geleden koersverliezen. Die koersverliezen staan immers los van de uitkering nu deze zijn voortgekomen uit de herbeleggingen in pensioen-bv.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Lijfrenten
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.133