Hof Den Haag oordeelt dat de recreatiewoning in 2015 en 2016 niet als hoofdverblijf ter beschikking staat. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
X’ eigen woning staat geheel 2015 te koop. X heeft voorts een recreatiewoning en merkt deze recreatiewoning in 2015 en 2016 aan als zijn hoofdverblijf. In zijn aangifte IB/PVV 2015 en 2016 trekt X alle hypotheekrente ter zake van de recreatiewoning af. X geeft voor 2015 een eigenwoningforfait aan van nihil en voor 2016 van € 1837. De inspecteur accepteert voor beide jaren niet de renteaftrek voor de recreatiewoning. Voor 2015 neemt de inspecteur bovendien een eigenwoningforfait in aanmerking. In hoger beroep is onder meer in geschil of X de rente ter zake van de recreatiewoning over de jaren 2015 en 2016 mag aftrekken.
Hof Den Haag (V-N 2021/32.1.1) oordeelt dat de recreatiewoning X in 2015 en 2016 niet als hoofdverblijf ter beschikking staat. De inspecteur heeft om die reden de renteaftrek voor deze woning terecht geweigerd. Voor toepassing van het eigenwoningforfait ter zake van de recreatiewoning is geen plaats. De waarde van de recreatiewoning en de op deze woning betrekking hebbende hypothecaire schuld behoren tot de rendementsgrondslag van box 3. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Lees ook het thema Eigenwoningregeling.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.120
Wet inkomstenbelasting 2001 3.112
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111