Belanghebbende, IT-specialist X, en E zijn beiden voor 50% middellijk aandeelhouder van B bv, een ICT-consultancy bedrijf. Bij een boekenonderzoek blijkt dat B bv in de jaren 2011 tot en met 2015 stelselmatig onjuiste periodieke aangiften omzetbelasting heeft gedaan. Suppletieaangiften zijn achterwege gebleven ondanks dat de adviseur aan X had gemeld dat er aanvullende afdrachten noodzakelijk waren. De (naheffings)aanslagen BTW worden door B bv niet betaald. X wordt vervolgens als bestuurder van B bv door de ontvanger aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden en vervolgingskosten. In geschil is of dit terecht is.
Volgens Rechtbank Gelderland staat vast dat de BTW waarvoor X aansprakelijk is gesteld niet is aangegeven, nog daargelaten of tijdig is gemeld. Reeds hierom kan geen sprake zijn van een rechtsgeldige melding. X slaagt er niet in het vermoeden van onbehoorlijk bestuur te weerleggen. Ondanks dat X niet zelf de contacten met de boekhouder onderhield was hij als bestuurder van B bv mede verantwoordelijk voor het tijdig en juist doen van de aangiften omzetbelasting en suppletieaangiften. X is terecht aansprakelijk gesteld. De beschikking aansprakelijkstelling wordt toch verminderd omdat uit de uitspraak op bezwaar van de inspecteur blijkt dat de aansprakelijkstelling voor € 225 te hoog is. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt de (voorwaardelijk) opzetboete verminderd met 20%.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 15
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Invordering, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 14 februari