De inspecteur heef X geïdentificeerd als houder van een (verzwegen) bankrekening bij de KB Lux. In geschil zijn de aanslagen ib/pvv over de jaren 2001 tot en met 2005 waartegen X in beroep komt. Rechtbank Den Haag overweegt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat X, al dan niet tezamen met zijn echtgenote, rekeninghouder is (geweest) van de in de renseignementen vermelde rekening. De hoogte van de saldi van die rekening op 31 januari 1994, alsmede het bij de KB Lux in gebruik zijnde systeem van zicht- en tegenrekeningen wijst op een belegging voor de lange termijn. Uit het, op de aangiftegegevens van X gebaseerde vermogensoverzicht van de inspecteur over de periode 1995 tot en met 2005, valt op te maken dat zijn binnenlandse vermogen in die periode niet substantieel is toegenomen. Het is daarom aannemelijk dat X gedurende die hele periode houder was van de KB Lux rekening. X heeft niet voldaan aan de inlichtingenverplichting en heeft niet de vereiste aangiften voldaan. Volgt omkering van de bewijslast. De rechtbank overweegt dat X niet overtuigend heeft aangetoond dat de uitspraken op bezwaar niet in stand kunnen blijven. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur de inkomens uit sparen en beleggen in de betreffende jaren op redelijke wijze geschat. De aanslagen worden toch verminderd omdat de inspecteur in zijn verweerschrift zich op het standpunt heeft gesteld dat alsnog van de lagere standaardcorrecties dient te worden uitgegaan en dat de helft van die correcties aan X dient te worden toegerekend. De beroepen zijn in die zin gegrond. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar wordt de inspecteur veroordeeld tot schadevergoeding.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 47
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 13 september