Belanghebbende, de gemeente Zwijndrecht, laat op eigen grond, voor € 16 mln, een Lokaal Onderwijscentrum (LOC) bouwen, met onder andere een sporthal. De gemeente verkoopt het gebouw, dat uit verschillende bouwdelen en appartementsrechten bestaat, tijdens de bouw, in gedeelten, voor € 4 mln aan stichting A. A verhuurt het gebouw aan twee scholen en een ROC. De gemeente brengt de btw die aan haar in rekening is gebracht in aftrek. De inspecteur is van mening dat aftrek niet mogelijk is en legt een naheffingsaanslag op. Volgens de inspecteur heeft de gemeente namelijk niet gehandeld als ondernemer, maar als overheid. Hof Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting. Volgens het hof verricht X namelijk geen leveringen op de algemene markt voor onroerende zaken. De door X verrichte leveringen vormen dan geen prestaties in het economische verkeer. Het hof overweegt daarbij onder andere dat de scholen alleen maar voor het meerwerk hebben betaald. Verder merkt het hof nog op dat de levering van een schoolgebouw als het LOC door onafhankelijk van elkaar optredende marktpartijen niet onder dezelfde omstandigheden zal plaatsvinden. A had met een willekeurige derde, niet zijnde de gemeente Zwijndrecht, nimmer een dergelijke koopprijs kunnen overeenkomen, en de gemeente Zwijndrecht zou aan willekeurige derden geen schoolgebouw leveren tegen een verkoopprijs als de onderhavige. Volgens het hof ontbreekt dan ook het vereiste rechtstreekse verband tussen de levering van het schoolgebouw als zodanig en de vergoeding (de bezwarende titel). Het hof laat de naheffingsaanslag in stand. De gemeente gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat de overdracht van het schoolgebouw aan A één levering vormt. Volgens de Hoge Raad moeten appartementsrechten voor de btw-heffing namelijk als afzonderlijke onroerende zaken worden aangemerkt. Dat verschillende onroerende zaken tegelijkertijd of nagenoeg tegelijkertijd worden geleverd aan dezelfde afnemer is daarbij niet van belang. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam, en geeft daarbij een handreiking aan het hof.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15