Hof Amsterdam oordeelt dat de brief van de inspecteur van 21 juni 2017 niet kan worden aangemerkt als een uitspraak op bezwaar. Deze brief is dan ook geen voor beroep vatbaar besluit, zodat X terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

X procedeert tegen de aan haar opgelegde IB-navorderingsaanslagen 1995-2000 en VB 1996-2000. In zijn uitspraak van 15 juli 2008, nr. 07/00597 (V-N 2008/51.7) kent Hof ’s-Gravenhage een proceskostenvergoeding van € 1127 toe aan X. In een e-mail van 15 mei 2017 verzoekt X om een aanvullende proceskostenvergoeding van € 6009,50. De inspecteur wijst dit verzoek af, en verklaart het daartegen ingestelde bezwaar op 21 juni 2017 niet-ontvankelijk. Rechtbank Noord-Holland verklaart vervolgens het beroep niet-ontvankelijk.

Hof Amsterdam (V-N Vandaag 2019/1637) oordeelt dat de brief van de inspecteur van 21 juni 2017 niet kan worden aangemerkt als een uitspraak op bezwaar. Deze brief is dan ook geen voor beroep vatbaar besluit als bedoeld in art. 26 lid 1 AWR. Volgens het hof heeft de rechtbank X dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep. Het hoger beroep is ongegrond. Het hof neemt daarbij mee dat in casu niet speelt dat is nagelaten om te beslissen op het verzoek om vergoeding van de proceskosten. Als dat het geval was geweest, zou onder voorwaarden nog een afzonderlijke beroepsmogelijkheid hebben opengestaan.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:1

Algemene wet inzake rijksbelastingen 26

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 1 juli

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen