De Hoge Raad oordeelt dat X bv geen recht heeft op EIA voor de warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Verplichtingen aangegaan tegenover een gelieerde vennootschap kwalificeren namelijk niet voor de EIA.

De aandelen van belanghebbende, X bv, zijn in handen van Z bv. Z bv en X bv vormen tot 30 september 2009 een f.e. voor de VPB. In 2008 - 2009 is voor Z bv in Oostenrijk een warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKK) gebouwd. De investering in de WKK is een energie-investering als bedoeld in art. 3.42 lid 2 Wet IB 2001. Z bv heeft de investering niet aangemeld binnen de geldende termijn van drie maanden. De WKK is in de loop van 2009 afgeleverd en gereed gemaakt voor ingebruikname. Een en ander was in september 2009 afgerond. X bv is vervolgens op 30 september 2009 uit de f.e. ontvoegd. Onmiddellijk daarna heeft Z bv de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst tot levering van de WKK overgedragen aan X bv. X bv meldt de investering vervolgens aan bij Senter Novem. In haar VPB-aangifte 2009 claimt X bv € 468.776 aan energie-investeringsaftrek (EIA). X bv beroept zich daarbij op het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 15 september 2009, nr. CPP2009/1116M (BNB 2009/306). De inspecteur stelt dat niet aan de voorwaarden van het besluit is voldaan. Hof Den Haag oordeelt dat niet wordt voldaan aan de eis uit het besluit dat de WKK binnen de gelieerde verhouding niet eerder een bedrijfsmiddel is geweest. Het hof verleent uiteindelijk toch EIA aan X bv, omdat de casus in belangrijke mate overeenkomt met een sale and lease back situatie, waarbij de EIA ook kan worden genoten. Het hof overweegt daarbij onder andere dat de EIA slechts eenmaal wordt genoten en dat er sprake is van een bonafide situatie.

De Hoge Raad oordeelt dat X bv geen recht heeft op EIA voor de WKK. De Hoge Raad merkt hierbij op dat verplichtingen aangegaan tegenover een gelieerde vennootschap niet kwalificeren voor de EIA. Omdat ook niet aan de voorwaarden van het besluit van de staatssecretaris wordt voldaan, levert dat ook geen soelaas voor X bv. Dat er sprake is van een bonafide situatie, en Z bv geen EIA heeft genoten, acht de Hoge Raad daarbij niet van belang. Verder merkt de Hoge Raad nog op dat de onderhavige situatie niet op een lijn is te stellen met een sale and lease back transactie met een andere dan een in art. 8 lid 8 Wet VPB 1969 bedoelde partij. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en doet de zaak zelf af.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.42

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 26 juni

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen