Hof Den Haag beslist dat een complex met woonvilla's voor dementerende ouderen voor de OZB belast moet worden naar het woning-tarief. De gezamenlijke woonkamers worden als woning in het kader van de Gemeentewet aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, stichting X, is eigenaar van een onroerende zaak bestaande uit een complex met woonvilla's voor dementerende ouderen. Het complex bestaat uit appartementen van de bewoners met gemeenschappelijke woonkamers met keuken en overige ruimten. De heffingsambtenaar legt X aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het complex op naar het tarief van niet-woningen. X stelt echter dat het woning-tarief van toepassing is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de gezamenlijke woonkamers dienen te worden aangemerkt als delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden als bedoeld in artikel 220a lid 2 Gemeentewet.
Volgens Hof Den Haag (V-N Vandaag 2019/462) moeten de gezamenlijke woonkamers worden aangemerkt als delen van het complex die dienen tot woning. X biedt de bewoners van de onzelfstandige delen van het woonzorgcentrum de mogelijkheid om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen. Partijen zijn het er over eens dat dan 70% van de waarde van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan woondelen. Het hoger beroep van X is gegrond. De aanslag OZB van gebruikers wordt vernietigd. De aanslag OZB van eigenaren wordt verminderd naar het tarief voor woningen.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 1 april