Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de oogaandoening niet tot de conclusie leiden dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X gaat in bezwaar tegen de aanslagen IB/ PVV 2014 - 2017. Na afwijzing van de bezwaren gaat X in beroep. De rechtbank verzendt de uitspraak op het beroep aan X op 12 juli 2021. Met dagtekening 26 augustus 2021 verstuurt X een door hem ondertekende brief aan de rechtbank met daarin een aantal verzoeken omtrent de beroepstukken. Hierin schrijft X ook dat hij tegen de uitspraak van de rechtbank niet in hoger beroep is gegaan. Bij brief van 12 oktober 2021 aan de rechtbank herhaalt X zijn verzoeken. Op 22 oktober 2021 ondergaat X een oogoperatie. Bij brief van 2 november 2021 stelt X alsnog pro forma hoger beroep in en stelt dat zijn oogaandoening grond vormt voor een verschoonbare termijnoverschrijding.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2023/10.1.2) oordeelt dat de door X aangevoerde omstandigheden, ook bezien in het licht van het arrest HR 18 november 2016, 16/02080, V-N 2016/60.5, niet tot de conclusie leiden dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is. Het hof acht het op grond van de feiten aannemelijk dat X vanaf de aanvang van de beroepsperiode tot kort vóór de operatie op 22 oktober 2021 goed in staat is geweest zijn gedachten te bepalen en op schrift te (laten) stellen. Het is aannemelijk dat X aanvankelijk bewust heeft afgezien van het instellen van hoger beroep. Het verzuim is aan X toe te rekenen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet bestuursrecht 6:8
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 7 februari
Informatiesoort: VN Vandaag