Rechtbank Oost-Brabant verwerpt de stelling van hotelexploitant X bv dat de verordening toeristenbelasting geen tarief bevat dat van toepassing is voor X bv als verblijfgever in een hotel.

X bv exploiteert een hotel. In geschil zijn de aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2015 en 2016.

Rechtbank Oost-Brabant verwerpt de stelling van hotelexploitant X bv dat de verordening toeristenbelasting geen tarief bevat dat van toepassing is voor X bv als verblijfgever in een hotel. De rechtbank volgt het standpunt van de heffingsambtenaar dat het tarief dat is vermeld in de verordening toeristenbelasting niet is beperkt tot enkel het verblijf op een camping of bungalowpark. De verordening kent geen beperking voor de soorten van verblijf. De maatstaf van heffing is het aantal overnachtingen in het belastingjaar. In art. 5 van de verordening toeristenbelasting wordt in de leden 1 en 2 een verbijzondering gegeven voor de wijze van berekening van de verschuldigde toeristenbelasting bij seizoenstandplaatsen en vaste standplaatsen. Dat betekent echter niet dat slechts in deze twee specifieke situaties toeristenbelasting wordt geheven. Het gelijk is aan de gemeente. De rechtbank oordeelt daarmee anders dan voorheen in een (niet gepubliceerde) uitspraak van 1 augustus 2017 over dezelfde materie in een voorgaand belastingjaar.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 224

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Rechtbank Oost-Brabant

Editie: 1 april

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen