De Hoge Raad oordeelt dat als een auto wordt bestuurd ter uitvoering van zakelijke opdrachten, dan blijft de feitelijke beschikkingsmacht over de auto bij de werkgever berusten. De vraag of een rechtspersoon opzet of grove schuld valt te verwijten, moet in het fiscale bestuurlijke boeterecht, evenals in het strafrecht, worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.

Belanghebbende, X bv, exploiteert een hotel op een waddeneiland. X bv bezit twee personenauto's, een 8-persoons Landrover en een 2-persoons Smart. De Landrover wordt gebruikt voor het vervoer van gasten van en naar de veerboot, alsmede voor 'Safaritochten'. De Smart wordt gebruikt voor de verhuur aan gasten en incidenteel voor het vervoer van werknemers als die voor X bv naar vergaderingen op het vasteland moeten. De sleutels van de auto's hangen in een afsluitbaar kastje, waar drie werknemers toegang tot hebben. Twee daarvan hebben een rijbewijs B. In geschil is de LB-naheffingsaanslag wegens privégebruik van de auto's door deze werknemers. Voorts is in geschil of grove fouten van een werkneemster bij het opstellen van LB-aangiften aan X bv kunnen worden toegerekend. Volgens Rechtbank Leeuwarden zijn de LB-naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt echter dat de inspecteur de terbeschikkingstelling van de auto's aan de werknemers niet aannemelijk maakt. Het voor zakelijke doeleinden gebruiken van de auto's impliceert namelijk niet dat zij de feitelijke macht over de auto's uitoefenden. De boete is ook niet terecht, aangezien X bv bij het opdragen van de werkzaamheden aan de werkneemster de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd en X bv in redelijkheid niet aan een behoorlijke taakvervulling van haar medewerkster behoefde te twijfelen. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat als een auto wordt bestuurd ter uitvoering van zakelijke opdrachten, dan blijft de feitelijke beschikkingsmacht over de auto bij de werkgever berusten. Kennelijk is het hof ervan uitgegaan dat hier sprake van is. Daarmee is geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Bij de beoordeling of de autokostenfictie van toepassing is, moet namelijk eerst de vraag worden beantwoord of de auto aan de werknemers ter beschikking is gesteld. In dit kader rust de bewijslast op de inspecteur. Pas bij een bevestigende beantwoording van die vraag komt aan de orde of de terbeschikkingstelling ook betrekking heeft op gebruik voor privédoeleinden.  De vraag of een rechtspersoon opzet of grove schuld valt te verwijten, moet in het fiscale bestuurlijke boeterecht, evenals in het strafrecht, worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat de enkele omstandigheid dat de gedraging van de werkneemster aan X bv kan wordt toegerekend, niet kan rechtvaardigen dat de grove onzorgvuldigheid wordt aangemerkt als grove schuld van X bv. Gelet op de zorg die X bv bij het opdragen van de werkzaamheden aan haar (ervaren en deskundige) werkneemster heeft betracht en het ontbreken van redelijke gronden voor twijfel aan een behoorlijke taakvervulling door de werkneemster, is terecht geoordeeld dat X bv geen grove schuld kan worden verweten. Het beroep van de Staatssecretaris is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 13bis

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 1 juni

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen