Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de erflater was gerechtigd tot de waarde van het maatschapsaandeel van zijn echtgenote en dat zij was gerechtigd tot de waarde van het maatschapsaandeel van erflater. Het primaire betoog van X dat bij het bepalen van de omvang van de nalatenschap de waarde van het aandeel in het ondernemingsvermogen van E niet relevant is, is dus onjuist.

De heer D (erflater) overlijdt in 2006. D was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw E. Belanghebbende, X, is één van hun zes kinderen. D en E exploiteerden tot het overlijden van D in maatschapverband een agrarisch bedrijf. E maakt gebruik van het voortzettingsbeding die in de maatschapsakte staat. De inspecteur heeft het aandeel van E in het ondernemingsvermogen gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer, zijnde de liquidatiewaarde. Na aftrek van de belastinglatentie is deze € 708.675. Het aandeel van D in het ondernemingsvermogen is - conform het bepaalde in de maatschapsakte - gewaardeerd op € 389.478. Na aftrek van de belastinglatentie is deze € 340.425. De totale waarde van het ondernemingsvermogen is dus € 1.049.100, waarvan de helft aan de nalatenschap is toegerekend. Rechtbank Gelderland stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep. Hof Den Haag oordeelt dat D was gerechtigd tot de waarde van het maatschapsaandeel van E en dat E was gerechtigd tot de waarde van het maatschapsaandeel van D. Het primaire betoog van X dat bij het bepalen van de omvang van de nalatenschap de waarde van het aandeel in het ondernemingsvermogen van E niet relevant is, is dus onjuist. Subsidiair stelt X vergeefs dat het aandeel van E ook op de overnamewaarde moet worden gesteld. De maatschap is door het overlijden van D namelijk ontbonden. Op E rustte dus niet meer de verplichting haar onderneming te laten overnemen tegen de overnamewaarde. Dit brengt mee dat voor de waarde van het maatschapsaandeel van E moet worden uitgegaan van het waarderingsvoorschrift van art. 21 lid 5 SW 1956 (tekst 2006). X beroept zich ten onrechte op Hof Amsterdam 28 juli 2011, nrs. 09/00720, 09/00721 en 09/00722, V-N 2011/60.20. In die zaak had de langstlevende echtgenoot de maatschap namelijk voortgezet met de zoon en stond in de maatschapsakte dat de zoon het recht had het aandeel van de langstlevende echtgenoot bij overlijden over te nemen tegen de overnamewaarde. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 21

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 1 juni

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen