Belanghebbende, X, drijft, in maatschapsverband met zijn zus, G, een melkveehouderij. In 1998/1999 worden melkquota verkocht. X wil de melkveehouderij uitbreiden en de verkoopopbrengsten uit de melkquota investeren. In verband hiermee koopt X in 1998 de aandelen in I GmbH voor DM 1. Verder betaalt X DM 2 mln voor de herfinanciering van de schulden van I GmbH. Hij leent de middelen voor deze investering van de bank, waarbij wordt overeengekomen dat de lening wordt afgelost bij de verkoop van het bedrijf en/of de melkquota. Per 28 maart 2002 wordt A bv opgericht. X en G brengen hun aandeel in de maatschap in de bv in. In de inbrengbeschrijving is onder de vorderingen een bedrag van € 1.179.465 opgenomen als ‘lening Duitsland'. De aandelen zijn hierin niet vermeld, en ze zijn ook niet geleverd aan A bv. De inspecteur stelt de verkrijgingsprijs van de aandelen A bv vast op € 283.000. Hij houdt daarbij geen rekening met het bedrag van € 1.179.465.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat bij het vaststellen van de verkrijgingsprijs van de aandelen A bv rekening moet worden gehouden met het bedrag van € 1.179.465. Volgens het hof is met de opbrengst van de tot de onderneming van X behorende vermogensbestanddelen geïnvesteerd in een uitbreiding van de agrarische activiteiten op een locatie in Duitsland. Deze investering behoort volgens het hof dan ook tot het ondernemingsvermogen van X. Dat de aandelen I GmbH abusievelijk (nog) niet in A bv zijn ingebracht, doet hieraan volgens het hof niet af. Het hof stelt de verkrijgingsprijs van de aandelen A bv vast op € 1.467.000.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.65
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 1 juni