De heer A (erflater) overlijdt in september 2009. De heer X (belanghebbende) en zijn echtgenote zijn bij testament ieder voor gelijke delen tot erfgenamen benoemd. A was geen familie van hen, zij waren vrienden. De totale belaste verkrijging is € 386.090. In geschil is of de aanslag successierecht terecht is vastgesteld op € 212.741, waarvan de helft (€ 106.371) van X is geheven. Rechtbank Leeuwarden stelt de inspecteur in het gelijk. X bepleit in hoger beroep kwijtschelding en/of vermindering van de aanslag, alsmede dat de bepalingen van de Successiewet 1956, zoals deze luiden vanaf 1 januari 2010, van toepassing worden verklaard.
Hof Leeuwarden (23 oktober 2012, 11/00271, V-N 2013/8.1.4) oordeelt dat de volgens X onrechtvaardige c.q. buitensporige heffing niet door de rechter op grond van de hardheidsclausule kan worden verminderd. Volgens vaste rechtspraak komt de bevoegdheid om de hardheidsclausule toe te passen namelijk niet toe aan de rechter, maar is deze voorbehouden aan de Minister van Financiën. Voor het overige is niet meer in geschil dat op de verkrijging nog de oude wet en de tariefgroepindeling van toepassing is. De rechter mag de tariefgroepindeling voorts niet toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid. Het beroep van X is dus ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 63
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 september