Advocaat-generaal Kokott concludeert dat sprake is van een ‘gemeenschappelijk beleggingsfonds’ als het beleggingsfonds voor het publiek toegankelijk is en dat er een terugbetalingsverplichting bestaat die vergelijkbaar is met die van een icbe. Verder moeten de beleggers een vergelijkbaar beleggingsrisico lopen.
In zes zaken stelt Rechtbank Gelderland op 5 en 6 oktober 2022 prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU (X, Stichting BPL Pensioen, Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het levensmiddelenbedrijf, Fiscale Eenheid Achmea bv, Y en Stichting Pensioenfonds voor Fysiotherapeuten). De rechtbank wil weten of en onder welke voorwaarden bepaalde bedrijfstakpensioenfondsen als gemeenschappelijke beleggingsfondsen moeten worden aangemerkt (art. 135 lid 1 onderdeel g Richtlijn 2006/112/EG). Nederland merkt de bedrijfstakpensioenfondsen niet aan als gemeenschappelijke beleggingsfondsen en gaat er daarom van uit dat de voor die fondsen verrichte beheersdiensten aan de BTW-heffing zijn onderworpen.
Advocaat-generaal Kokott concludeert, onder verwijzing naar EG-2009/65, dat bij een icbe sprake is van een ‘gemeenschappelijk beleggingsfonds’ als het beleggingsfonds voor het publiek toegankelijk is en dat er een terugbetalingsverplichting bestaat die vergelijkbaar is met die van een icbe. Verder moeten de beleggers een vergelijkbaar beleggingsrisico lopen. Hierbij is dan weer van belang of de pensioentoezegging voorziet in hoofdzakelijk gegarandeerde uitkeringen of in uitkeringen die afhankelijk zijn van de ontwikkeling van het rendement van de beleggingen. De A-G gaat vervolgens in op de eisen voor fondsen die geen icbe zijn. Daarbij moet niet uitsluitend worden beoordeeld of deze vergelijkbaar zijn met een icbe, maar ook of zij vergelijkbaar zijn met andere fondsen die weliswaar geen icbe zijn maar door Nederland niettemin als gemeenschappelijke beleggingsfondsen worden beschouwd. De A-G merkt verder nog op dat de lidstaat het beheer van dergelijke gemeenschappelijke beleggingsfondsen kan vrijstellen, mits het neutraliteitsbeginsel in acht wordt genomen.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Editie: 18 maart
Informatiesoort: VN Vandaag