Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de waarde van de box 3-panden ten onrechte forfaitair heeft vastgesteld aan de hand van art. 5.20 Wet IB 2001 jo art. 17a UBIB 2001.  

Belanghebbende heeft zes onroerende zaken die hij verhuurt. De WOZ-waarde van deze panden bedraagt voor 2011 in totaal € 453.000. Hij neemt de panden niet op in zijn aangifte IB/PVV 2011 in box 3. De inspecteur wijkt bij het opleggen van de aanslag af van belanghebbendes aangifte. Hij neemt daarbij de panden in box 3 op met een waarde van € 385.050. Deze waarde heeft de inspecteur op forfaitaire wijze vastgesteld aan de hand van art. 5.20 Wet IB 2001 en art. 17a UBIB 2001. In hoger beroep is onder meer in geschil of de inspecteur de woningen tegen een te hoge waarde in aanmerking neemt. Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de waarde van de woningen te hoog heeft vastgesteld. Het hof acht het aannemelijk dat de werkelijke waarde van de panden € 252.000 bedraagt. De forfaitair vastgestelde waarde van de panden is daarmee in betekenende mate hoger dan de werkelijke waarde. Het forfait moet buiten toepassing blijven. De waarde van de panden in het economische verkeer bedraagt € 252.000. Die waarde vormt het uitgangspunt voor de inkomstenbelastingheffing. Het hof verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2015, nr. 13/04247, ECLI:NL:HR:2015:812.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 17a

Wet inkomstenbelasting 2001 5.20

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 1 juni

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen