X komt in beroep en hoger beroep tegen een beschikking invorderingsrente. In geschil is of hij in aanmerking komt voor een ISV wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn verlengd mag worden met de vertraging die is ontstaan door het besluit van het hof om de rechtsbijstandverlener van X te weigeren als gemachtigde. De zaak is aangehouden om X in de gelegenheid te stellen om een nieuwe gemachtigde te zoeken en deze persoon de gelegenheid te geven om zich over de zaak uit te laten. Vervolgens moest ook nog een nieuwe zitting worden gepland. De beslissing van het hof om de redelijke termijn te verlengen met deze periode van vertraging geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor zover het een feitelijk oordeel is verder niet op juistheid worden onderzocht. Het hof heeft de redelijke termijn ook verlengd in verband met corona, maar dit was niet terecht gelet op HR 27 mei 2022, V-N 2022/24.13. Hoewel de redelijke termijn is overschreden, kan dit niet leiden tot cassatie (en toekenning van een ISV) vanwege het beperkte financiële belang van de zaak. In zaken van een zeer gering financieel belang bestaat geen recht op ISV. De Hoge Raad heeft de grens hiervoor gesteld op € 15 (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292, V-N 2017/12.20.5). X wenst een extra bedrag aan invorderingsrente van € 2. Dat betekent dat hier sprake is van een zeer gering financieel belang. Het hof heeft dus terecht geen ISV toegekend aan X.
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 25 september
Informatiesoort: VN Vandaag