Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat maatschap X zich vergeefs op het vertrouwensbeginsel beroept. Anders dan X kennelijk meent, was de inspecteur niet gehouden om nader onderzoek naar de BTW-aangiften te doen of er vragen over te stellen.

Maatschap X exploiteert een landbouwbedrijf, alsmede een caravanstalling. Vanaf 1 januari 2018 zijn de hoofdprestaties van X met BTW belast door het per die datum vervallen van de landbouwregeling. Voor 2018 en 2019 krijgt X conform haar aangiften per saldo teruggaven van € 11.909 (2018) en € 5944 (2019). Eind 2021 blijkt dat deze teruggaven te hoog zijn. In geschil zijn de naheffingen van € 7207 (2018) en € 1833 (2018).

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X zich vergeefs op het vertrouwensbeginsel beroept. Anders dan X kennelijk meent, was de inspecteur niet gehouden om nader onderzoek naar de aangiften te doen of er vragen over te stellen. Daarbij is ook van belang dat de BTW een aangiftebelasting is. Conform het uiteindelijke standpunt van de inspecteur wordt de naheffing van 2018 verminderd tot € 6596. X krijgt daarom de helft van het griffierecht terug en een proceskostenvergoeding van € 2187,50.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 20

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 12 februari

Informatiesoort: VN Vandaag

285

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen